Het VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (2006) wijst staten op hun wettelijke verplichtingen om de rechten van mensen met een handicap te bevorderen en te beschermen. Ondanks de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het Kinderrechtenverdrag blijven de mensenrechten van personen met een beperking (ongeveer 10 % van de wereldbevolking) namelijk vaak ontkend. Het verdrag creëert geen nieuwe rechten. Wel is het een doelgroep- en sectoroverschrijdend ontwikkelings-, mensenrechten- en beleidsinstrument. Zodra een land het zoals België geratificeerd heeft, is het juridisch bindend en kunnen inwoners van dat land het inroepen voor een rechtbank.
Het verdrag benadrukt een ‘paradigmashift’ in opvattingen en attitudes ten aanzien van personen met een beperking. Zij worden niet langer gezien als ‘doel’ of ‘object van liefdadigheid, medische behandeling en sociale bescherming’, maar als ‘actief lid van de maatschappij’, als ‘subject met rechten’, in staat om die af te dwingen en beslissingen te maken voor het eigen leven op basis van vrije en geïnformeerde toestemming. Het verdrag geeft universele (h)erkenning aan de waardigheid van personen met een beperking.