Een structureel antwoord: een helder pedagogische beleid
Indien je als school preventief wil inzetten op moeilijk hanteerbaar gedrag dan is dit kader een handig hulpmiddel. Deze vijf pedagogische vaardigheden maken samen het pedagogische beleid uit van een school (Patterson 1993). Hoe meer de school de pedagogische vaardigheden zelf inkleurt op maat, hoe succesvoller het werkt om moeilijk hanteerbaar gedrag te voorkomen.
Pedagogische vaardigheden
De pedagogische vaardigheden zijn;
- structuur en duidelijkheid
- monitoring
- positieve betrokkenheid
- positieve bekrachtiging
- probleemoplossende vaardigheden
De laatste drie pedagogische vaardigheden zetten dus sterk in op verbinding en worden vervat in het handelen van de leerkracht.
Pedagogische vaardigheden structuur, duidelijkheid en onitoring vormen de sturende functies van de school. Samen zijn ze nodig om moeilijk hanteerbaar gedrag zoveel mogelijk te voorkomen. Ze geven een duidelijk kader en veiligheid waardoor moeilijk hanteerbaar gedrag een kleinere kans krijgt. Hoe minder we deze functies nodig hebben, hoe beter.
Deze sturende functies moeten in evenwicht zijn met de steunende functies, die zorgen voor verbinding. Dit zijn de pedagogische vaardigheden; positieve betrokkenheid, positieve bekrachtiging en probleemoplossende vaardigheden. Het evenwicht tussen het aantal sturende en steunende functies is van belang als we willen werken aan gepast gedrag.
Structuur en duidelijkheid
Deze pedagogische vaardigheid wordt niet toevallig als eerste vermeld, het is de ruwbouw van de school. Structuur is de omheining waarbinnen ‘gespeeld’ kan worden. De grenzen worden duidelijk aangegeven. Het geeft duidelijkheid en dus ook vaak veiligheid, zowel voor de leerlingen als voor de leerkrachten. Structuur bieden en regels installeren moeten gericht zijn op het behouden, herstellen of verstevigen van de binding met en tussen de leerlingen.
Het uitgangspunt is: wat we samen installeren, werkt beter. Op de vraag ‘welke regels hebben we nodig opdat iedereen het hier fijn zou vinden’? kunnen leerlingen zelf goed antwoorden. Ze bedenken in klasverband regels en de leerkracht helpt hen om ze positief te formuleren. Ook jonge leerlingen kunnen dat. De Vlaamse scholierenkoepel geeft tips en ondersteuning aan scholen en leerlingen die meer inspraak van leerlingen willen. Het is van belang dat er duidelijke regels zijn. .
Monitoring
Deze pedagogische vaardigheid betekent: opvolgen en toezicht houden. Het gaat erom te weten welke leerling, op welk moment, waar moet zijn, en wat moet doen. Dit lijkt evident maar dat is het niet. Deze pedagogische vaardigheid wint aan belang naarmate de leerlingen ‘moeilijker’ hanteerbaar gedrag vertonen, en de situaties ‘minder overzichtelijk’ zijn. Het gaat er om een actieve aanwezigheid op de moeilijke plaatsen (schoolpoort, toiletten, refter, …) en de risicovolle momenten (overgangen tussen lessen, verplaatsingen, …).
Op deze plaatsen en momenten moeten we alert in de buurt zijn en verbinding houden met de leerlingen. Dit gaat op voor zowel kleuters, lagere school als secundaire school.
In een ‘gezonde’ opvoedingssituatie hebben leerlingen verbindingen met de school, ouders, leiders van de jeugdbeweging, enz. Ouders en de school hebben nog invloed op het gedrag en kunnen dit ondersteunen. Dit aanwezig zijn doe je letterlijk, door bijvoorbeeld dezelfde bus te nemen. Daarnaast doe je dat ook door aan je relatie met de leerlingen te werken, hen te laten weten dat je hen ziet en erkent.
De leeftijd van 10-13 jaar is een risicovolle leeftijd. In deze ontwikkelingsfase komen leerlingen meer en meer los van de ouders en de leerkrachten en zoeken ze actief de verbinding met leeftijdsgenoten op. In probleemsituaties zien we niet zelden dat de verbindingen met gezagsfiguren ‘erg zwak’ worden, er is een verlies aan binding. Leerlingen houden dan minder en minder rekening met wat school en ouders van hen vragen en gaan aanleunen bij kameraden die zich al losgemaakt hadden. In een zoektocht naar sociale relaties en sociale aanvaarding vertonen leerlingen soms moeilijk hanteerbaar gedrag.
Positieve betrokkenheid
Deze pedagogische vaardigheid dient actief en oprecht van de leerkracht uit te gaan. De leerkracht toont blijvend belangstelling voor de leerling achter het gedrag en zegt hem zo dat hij er mag zijn in de klas en in de school. Het gaat hier dus om aansluiting, interesse, binding. Door deze houding van positieve betrokkenheid of engagement zeggen we de leerling: ‘samen redden we het wel…jij bent de moeite’.
Deze houding is een absolute voorwaarde voor het kunnen installeren van de noodzakelijke regels. Zonder binding met de leerlingen hebben ze ook geen respect voor de regels en grenzen, en geloven ze je niet als je hen prijst. Opnieuw lijkt dit evident. Maar dit is het niet.
Weet hebben van waar de leerling mee bezig is, hobby’s, vrienden, teleurstellingen, verwachtingen… Als hier plaats is voor kleine ‘plagerijtjes’ tussen leerkracht en leerling, dan zit het meestal wel goed. Moeilijker wordt het wanneer we met de leerling in een negatieve vicieuze cirkel verwikkeld zitten. Dan is het nog moeilijk om het positieve in een leerling te zien, maar het is juist dan dat deze pedagogische vaardigheid nog belangrijker wordt.
Het is bovendien aan de leerkracht om hier telkens de eerste stap te zetten, en actief op zoek te gaan naar positieve input. Dit kan soms zeer moeilijk zijn.
Meester Timo zat met de handen in het haar betreffende één van zijn leerlingen, Andrés die voortdurend moeilijk gedrag stelde; hij was agressief naar medeleerlingen, liep weg, schold de leerkracht uit, enz. We zijn op zoek gegaan naar momenten waarop het beter ging. Deze momenten waren niet gemakkelijk te benoemen voor meester Timo.Hij kwam tot de vaststelling dat het tijdens de lessen lichamelijke opvoeding eigenlijk wel goed ging. Andrés was er zelden agressief en deed meestal enthousiast de les mee, vooral tijdens een spel voetbal. Dit was een aanknopingspunt. Meester Timo was zelf een sportief persoon en hij nam zichzelf voor om deze gezamenlijke interesse in te zetten als gespreksonderwerp tijdens kleine, informele babbeltjes.
Hoe werk je aan die positieve betrokkenheid? Maak aan het begin van het schooljaar al even echt tijd voor je leerlingen: hoe was hun vakantie? Wat hebben ze gedaan? Gamen? Welke spelletjes spelen ze? Willen ze die even laten zien in de klas? Dat blijf je doen doorheen het jaar. Ook al deel je hun interesse niet, even de uitslag van de wedstrijd van hun favoriete ploeg nakijken vraagt weinig en doet veel voor je relatie en betrokkenheid. Of vraag persoonlijke voorbeelden tijdens jouw les, bijvoorbeeld ‘hoe zou je deze wiskundige berekening kunnen gebruiken tijdens jouw droomjob? Wat zou je in jouw buurt kunnen maken of herstellen met deze lastechniek? Ken je zelf volwassenen die baat zouden hebben bij deze voedingstips?’ Door hen te bevragen zeg je hen indirect: ‘ik hecht waarde aan jou als persoon, je hebt recht op meningen, ik interesseer me voor jouw ideeën…’Je toont op die wijze respect. Je neemt hen ernstig.
Positieve bekrachtiging
Krijgen jouw leerlingen, de klasgroep regelmatig te horen dat het goed was? Een gemeende pluim, een duim, een schouderklop. Deze pedagogische vaardigheid sleutelt rechtstreeks aan het zelfbeeld van leerlingen. Een zelfbeeld ontstaat namelijk door de reacties van de omgeving op jouw gedrag.
We kunnen ervan uitgaan dat leerlingen met moeilijk hanteerbaar gedrag in de loop van hun carrière al voldoende gehoord hebben waar ze allemaal niet goed in zijn. Die negatieve input (en feedback) zorgt meestal voor een negatieve output. Misschien moeten we met een vergrootglas zoeken, maar echte positieve evolutie in het gedrag zal enkel gebeuren via positieve feedback. In het algemeen geldt volgende verhouding: 4:1. Tegenover elk punt van kritiek of opmerking zet je 4 (gemeende) complimenten. Zorg vooral ook dat jouw complimenten gemeend en authentiek zijn. Zoek naar een manier van bekrachtigen die bij jou past, de leerlingen doorprikken een geforceerd compliment direct. Tot slot is het ook belangrijk dat jouw complimenten concreet zijn, zeg dus niet ‘wat werk je goed mee vandaag!’ maar ‘ik vind het heel fijn dat je deze les zo veel voorbeelden gaf’.
Heb je het gevoel dat je al veel complimenten geeft, maar dit toch geen effect heeft? Of ben je nog zoekende naar jouw stijl bij het geven van complimenten? Een ABC-analyse helpt je om gedrag van de leerlingen, jouw complimenten hierop en de invloed die deze op de leerlingen hebben in kaart te brengen.
Probleemoplossende vaardigheden
Probleemoplossende vaardigheden is niet toevallig de laatste pedagogische vaardigheid. Hij veronderstelt dat alle vorige pedagogische vaardigheden geïnstalleerd zijn. Dan pas heb je een ideaal klimaat gecreëerd waarin je leerlingen kan stimuleren en ondersteunen om zelf, samen met de leerkracht problemen aan te pakken. Hier installeer je dus een overlegcultuur in de klas/school, waarbij je afstapt van het vermoeiende idee dat elk probleem dat zich voordoet, door de leerkracht moet worden opgelost.
Deze pedagogische vaardigheid doet een appèl op het creatieve en constructieve denken van de leerlingen. Leerlingen zullen zich ook beter aan afspraken en regels en oplossingen houden, als ze zelf mede-eigenaar zijn. Leerkracht en leerling gaan verbindend samenwerken in het zoeken naar oplossingen.